Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden

 

Artikel 56 Wederzijdse erkenning van de toelating
1
Het college besluit tot toelating van een biocide dat reeds in een andere lidstaat van de Europese Unie is toegelaten, indien de werkzame stof of de combinatie van werkzame stoffen van de biocide in bijlage I bij richtlijn 98/8/EG is opgenomen en voldoet aan de in die bijlagen opgenomen eisen.
2
Een aanvraag tot toelating van een biocide, als bedoeld in het eerste lid bevat ten minste:
a
een samenvatting van het dossier, bedoeld in artikel 45, tweede lid, onder a, alsmede
b
een gewaarmerkt afschrift van de toelating uit de in het eerste lid bedoelde lidstaat.
3
Het college neemt bij de toelating voorschriften op die voortvloeien uit bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vast te stellen regels indien:
a
de doelsoort niet in schadelijke hoeveelheden voorkomt,
b
bij het doelorganisme onaanvaardbare tolerantie voor of resistentie tegen de biocide is aangetoond, of
c
de relevante toepassingsomstandigheden, bijvoorbeeld het klimaat of de voortplantingsperiode van de doelsoort, in belangrijke mate afwijken van die in de lidstaat waar de biocide het eerst werd toegelaten.
4
In afwijking van het eerste lid kan het college de toelating van producten die onder de soorten 15, 17 en 23 van bijlage V bij richtlijn 98/8/EG vallen, weigeren, indien die weigering kan worden gerechtvaardigd en verenigbaar is met de doelstellingen van richtlijn 98/8. Het college brengt de lidstaten van de Europese Unie en de Commissie van de Europese Gemeenschappen op de hoogte van dergelijke besluiten en van de redenen die eraan ten grondslag liggen.
5
Onverminderd het derde lid stelt het college, indien het college van mening is dat een door een andere lidstaat toegelaten biocide niet aan de in bij of krachtens artikel 49 gestelde regels kan voldoen en het college voornemens is de toelating te weigeren of de toelating onder bepaalde voorwaarden te beperken, de aanvrager, de Commissie van de Europese Gemeenschappen en de andere lidstaten daarvan in kennis met de naam en specificaties van de biocide alsmede de redenen van het voornemen.
6
Wanneer de Commissie van de Europese Gemeenschappen of de Raad van de Europese Unie een communautaire maatregel heeft genomen naar aanleiding van een kennisgeving van het college als bedoeld in het vijfde lid of een kennisgeving van een autoriteit van een andere lidstaat van de Europese Unie, deelt Onze Minister aan het college mede of er redenen zijn om in afwijking van de communautaire maatregel de biocide voorlopig toe te laten, toelating van de biocide te weigeren, de toelating van de biocide te beperken of een toelating in te trekken.
7
Het college besluit tot toelating, weigert een toelating, beperkt een toelating of trekt een toelating in ingevolge daartoe door de Commissie van de Europese Gemeenschappen of de Raad van de Europese Unie genomen communautaire maatregelen, overeenkomstig de mededeling van Onze Minister, bedoeld in het zesde lid.


Jurisprudentie bij dit artikel

  • Hieronder wordt een selectie van de bijbehorende jurisprudentie getoond.

  • Geen resultaten gevonden voor de door u opgegeven zoek termen.
  •